2009 - Darwins herdenkingsjaar (*1809-†1882)


Dit jaar is het anderhalve eeuw geleden dat Charles Darwin On the Origin of Species   publiceerde en daarmee basis gaf aan de huidige evolutiekunde, een wetenschappelijke discipline die op gelijke voet staat met bijv. de natuur- en scheikunde. Dat toch een klein deel van de wereldbevolking zijn inzichten verguist, komt doordat die groep kritiek uitoefent op zijn kennis van toen; een tijdvak waarin men bijv. niet wist dat licht werd afgebogen door zware lichamen, dat op atomair niveau quantummechanische effecten een rol spelen óf dat de moleculaire genetica de basis is van evolutie. Het rare is dat zij hun kennis deels baseren op een anecdotisch boek dat een kleine 2000 jaar oud is, een boek dat met de beste bedoelingen geschreven zal zijn en een strekking heeft waarin ik me best kan vinden, maar op een groot aantal aspecten verifieerbaar niet waar is. Een boek dat mij soms doet gruwen (Psalm 137 vers 9)! Het is te hopen dat de hiervoor bedoelde groepen zich wel op de moderne geneeskunde zullen verlaten en bij een appendicitis niet naar de barbier gaan rennen voor een aderlating. Uiterst merkwaardig is dat een deel van deze groepen elkaar op basis van dat obsolete boek bestrijden, maar dan juist wel met de modernste technieken!

In het kader van Darwin's herdenkingsjaar heb ik 16 april 2009 een causerie gehouden voor 55-plussers in Lochem. Reden zulks te doen was een vraag van de heer Derlagen, oud-collega Nederlands. Dat kwam prachtig uit vanwege het feit dat ik net -samen met ruim 400 andere Nederlanders- een genetisch genealogisch Y-chromosomaal DNA-onderzoek had laten doen. Collega Derlagen maakte er een wervende uitnodiging van:

"Ook Akku-eetcafé duikt in evolutieleer.
Zonen van Adam,
de zoveelste pijler onder Darwins evolutieleer;
evolutieleer geëvolueerd tot evolutiekunde."

Evolutieleer klinkt zo dogmatisch, terwijl dat niet het geval is. Het is een mechanisme dat door Darwin werd doorschouwd. Als beginnende puber zelfs ook door mij, maar dat is geen waardevrij oordeel doordat mijn jeugdherinneringen zijn aan- of ingevuld door latere ervaringen.

Ik hield het wat bescheidener, maar toch is de genetisch genealogie de krachtigste pijler onder de evolutiekunde. Helaas moest Darwin deze moderne techniek ontberen. Zijn iets jongere tijdgenoot, de monnik Mendel (*1822-†1884) had de erfelijkheid (genetica) al deels doorgrond. Darwin bleef hiervan verstoken. Het belang van Mendels bevindingen werd pas in 1900 erkend (na de herontdekking door de Vries, Correns en von Tschermak). Vervolgens hebben Watson & Crick er de moleculaire basis (het DNA) van ontrafeld. Sindsdien hebben de moleculaire genetica en de moleculaire biologie -zeker de laatste jaren- een brisante ontwikkeling doorgemaakt. Als we in stappen van ca. 50 jaar tellen:

≈ 1800 Geboorte Darwin
≈ 1850 Darwin's publicatie van On the Origin of Species
≈ 1900 Wetten van Mendel herontdekt.
≈ 1950 Watson & Crick presenteren DNA-structuur
≈ 2000 Presentatie van het menselijk genoom

Waarom steeds de term 'evolutietheorie' wordt gebruik is bijna een raadsel voor me. Misschien 'bekt' het lekker? (Hieronder kom ik er weer op terug.). Van Darwin is deze term niet, ofschoon hij wel de medegrondlegger is van de evolutiekunde. Wat Darwin in essentie zei, is:

  1. Organismen zijn steeds aan verandering onderhevig.
    Ik ben anders dan mijn vader óf broer.

  2. Organismen die het beste kunnen omgaan met selectiedruk, zullen overleven.
    Gelukkig heb ik de selectiedruk der kinderziekten overleefd en dat in hoofdzaak zonder vaccinatie. Gelukkig werd bij mij een ontstoken appendix met succes verwijderd, anders dan bij mijn opa Gerrit Nevenzel, die daaraan op 52-jarige leeftijd overleed. De basis van evolutiemechanisme is:
    Hoe overleef je het noodlot.

  3. Organismen die het overleven, geven deels hun eigenschappen door aan het nageslacht.

Darwin, Lamarck en Haeckel - de grootste 19e-eeuwse evolutionisten uit resp. Engeland, Frankrijk en Duitsland - gebruikten in de oorspronkelijke uitgaven van hun werk de term evolutie niet. Darwin sprak van descent with modification 'afstamming met wijzigingen', Lamarck van transformamisme, Haeckel gaf de voorkeur aan Transmutations-Theorie of Descendenz-Theorie. Darwin vermeed zelfs de term evolutie om de volgende reden:
In 1744 had de Zwitserse fysioloog en dichter Albrecht von Haller de term evolutie bedacht als naam voor de theorie dat embryo's zich ontwikkelen uit homunculi, microscopisch kleine mensjes. Er was toen een stroming op gang die men het animalculisme noemt (van lat. animalculum 'diertje'). Haller studeerde o.a. geneeskunde bij Boerhaave in Leiden en promoveerde er in 1727.
Volgens de 17e-eeuwse embryologen bevatte een spermacel het hele individu, dat het ei als voedingsbodem gaat gebruiken. Hun opponenten waren de ovulisten die beweerden dat reeds het ei het individu in sterk verkleinde vorm bevatte en zelfs dat het 'mensje' daarin ook al weer de kiemen in zich droeg met de nog kleinere 'mensjes', etc. voor de nageslachten; als een soort matroesjka's, de in elkaar geplaatste Russische popjes.

Animalculisme: Het animalculisme was mede gegrond op de waarnemingen van de Nederlandse onderzoeker N. Hartsoeker (1656-1725) met de toen pas ontwikkelde microscoop, geïllustreerd door deze tekening van zijn hand. Hij meende bij de bestudering van de menselijke zaadcel een structuur te hebben ontdekt die als een klein mensje (homunculus) te herkennen was. Dit is een fraai voorbeeld van het verschijnsel dat de 'waarneming' dikwijls wordt beïnvloed door hetgeen men verwacht te zullen zien.

Tegen deze leer van de preformatie werden al in de 18e eeuw ernstige bezwaren aangevoerd. Aanvankelijk hield men de Graafse follikel nog voor het ei. Met de ontdekking van de zoogdiereicel (van Baer 1827) en de juiste gang van zaken bij de bevruchting (Hertwig 1875) werd het animalculisme geheel weerlegd.
De term evolutie kwam daardoor beschikbaar voor het mechanisme dat Darwin doorschouwde. Toch gebruikte Darwin die term opzettelijk niet. Het woordenboek, The Oxford English Dictionary, signaleert dat al in 1647 de term evolutie werd gebruikt en omschrijft het als volgt: Het proces waarin sprake is van een ontwikkeling vanuit een rudimentaire naar een rijpe of voltooide toestand. Een uitleg die prima paste in de visie van Haller, een ontwikkeling van laag naar hoog. Dat laatste paste niet in Darwin's gedachtengang, want als een regenworm net zo goed aan zijn omgeving is aangepast als wij aan de onze, wie zal dan uitmaken dat wij hoger georganiseerde wezens zijn?

Dat zijn inzicht toch het etiket evolutietheorie kreeg opgeplakt, komt door de wijsgeer en socioloog Herbert Spencer (1820-1903). In 1857 ontwierp Spencer het plan voor een serie boeken waarin het begrip evolutie op alle wetenschappen zou worden toegepast. In het kader van dit project deed hij onder het algemene hoofd A system of synthetic philosophy werken verschijnen over biologie, psychologie, sociologie en ethiek. In het middelpunt van al deze uitgebreide studies staat de 'wet van de evolutie', die hij al lanceerde in 1862 in zijn First Principles.


Y-chromosomaal onderzoek

De resultaten van het Y-chromosomaal onderzoek onder ruim 400 Nederlanders zijn vervat in het boek:


Barjesteh et al  (2008),

Zonen van Adam in Nederland.

Genetische genealogie:

een zoektocht in ons DNA-archief.

ISBN 97 890 5613 9407

Zie ook: www.barjesteh.nl


Daaraan meewerken gebeurde enerzijds uit interesse, anderzijds t.b.v. onze eigen -deels gemeenschappelijke- stamboom. Met 'eigen' en 'gemeenschappelijk' bedoel ik de stamboom van mezelf en van X. Volkerink, want hij heeft hieraan ook veel bijgedragen.
Het kostte me daardoor niet veel moeite hierover een causerie te houden.

Al direct vooraf aan mijn praatje werd mijn vrouw, die ook aanwezig was, de vraag gesteld of ik vóór of tégen de 'evolutietheorie' was. Gelukkig antwoordde mijn vrouw dat ik de evolutiekunde evenzeer accepteerde als de natuur- en scheikunde.

Doorgaans zijn dit vragen van mensen die niet de wetenschappelijke ontwikkelingen volgen. Ook de term 'theorie' doet vermoeden dat de evolutiekunde als een falsifieerbaar iets kan worden afgedaan en dat is geenszins het geval. Natuur-, schei- en evolutiekunde zijn drie zeer grondig gefundeerde disciplines.

Dat deze drie kundes zo snel konden 'evolueren' is te danken aan de steeds betere communicatie via telefoon, fax en internet.
Waar Darwin nog tijdrovend per brief met collega's moest overleggen, staat nu een flitsend internet tot onze beschikking. Alles gaat dermate veel rapper dat zelfs voor een nerd als ik de ontwikkelingen moeizaam zijn bij te houden. Maar ik ben hoe dan ook geen feiten tegengekomen die de evolutiekunde zouden ontkrachten, al helemaal niet uit de metafysische hoek.


Een simpel voorbeeld! (Gewoon een kwestie van nadenken en bovendien een leuk voorbeeld wat betreft de benaming der voorouders in een stamboom.)

Iedere persoon heeft 2 ouders, 4 grootouders, 8 overgrootouders, 16 betovergrootouders, waarna we meestal met de naamgeving in de knoop komen. Welnu, het gaat als volgt verder met 32 oudouders, 64 oudgrootouders, 128 oudovergrootouders, 256 oudbetovergrootouders, etc.
U voelt dat dit een onoverzichtelijke reeks gaat worden, dus daarom onderstaande tabel.


generatie (g)		2g-1=aantal	voorvoegsel		generatienaam

 1				1				kwartierdrager (probandus)

 2				2	-	-	-	ouders (parentes)
 3				4	-	-	-	grootouders (avus et avia; plur. avi)
 4				8	-	-	-	overgrootouders (proavi)
 5			       16	-	-	-	betovergrootouders (atavi)

 6			       32	oud-	-	-	ouders
 7			       64	oud-	-	-	grootouders
 8			      128	oud-	-	-	overgrootouders
 9			      256	oud-	-	-	betovergrootouders

10			      512	stam-	-	-	ouders
11			    1.024	stam-	-	-	grootouders
12			    2.048	stam-	-	-	overgrootouders
13			    4.096	stam-	-	-	betovergrootouders

14			    8.192	oud-	stam-	- 	ouders
15			   16.384	oud-	stam-	-	grootouders
16			   32.768	oud-	stam-	-	overgrootouders
17			   65.536	oud-	stam-	-	betovergrootouders

18			  131.072	aarts-	-	-	ouders
19			  262.144	aarts-	-	-	grootouders
20			  524.288	aarts-	-	-	overgrootouders
21			1.048.576	aarts-	-	-	betovergrootouders

22			2.097.152	aarts-	oud-	-	ouders
23			4.194.304	aarts-	oud-	-	grootouders
24			8.388.608	aarts-	oud-	-	overgrootouders
25		       16.777.216	aarts- 	oud-	-	betovergrootouders

26		       33.554.432	aarts-	stam-	-	ouders
27		       67.108.864	aarts-	stam-	-	grootouders
28		      134.217.728	aarts-	stam-	-	overgrootouders
29		      268.435.456	aarts-	stam-	-	betovergrootouders

30		      536.870.912	aarts-	oud-	stam-	ouders
31		    1.073.741.924	aarts- 	oud-	stam-	grootouders
32		    2.147.483.848	aarts-	oud-	stam-	overgrootouders
33		    4.294.967.696	aarts-	oud-	stam-	betovergrootouders			


Toen deze nomenclatuur werd ontwikkeld was dat voldoende voor de hele wereld. Men kon tot ruim 4 miljard aarts-oud-stam-bet-over-groot-ouders gaan (vooral 'n prachtig scrabble-woord).
Maar doorziet u inmiddels de ongemakkelijke implicaties i.c. de complicaties?

Tussen generatie 1 en 33 zitten 32 intervallen ofwel generaties. Als we gemakshalve stellen dat elk gezin gemiddeld rond het dertigste levensjaar zijn kinderschare rond heeft, dan gaan we nog maar 32 x 30 jaar = 960 jaar terug. Edoch de aarde bevatte toen geen 4 miljard mensen.

Volgens sommigen is de aarde geschapen 4004 jaar voor Christus, dus zo'n 6000 jaar geleden ofwel zo'n 200 generaties terug!
Welk een gigantisch aantal voorouders moet er dan zijn geweest? 2 200 ≈ 1,6 x 10 60!

Dit kan natuurlijk niet! Waar zit dan de crux? Wel, binnen een populatie (= voortplantingsgemeenschap; dit kan zijn een marke, dorp, stad, schoutambt of provincie) huwt men -ook al worden neef/nicht-relaties uitgesloten- meestal met een individu waarmee men gemeenschappelijke voorouders deelt.
De populatiegrootte van deze gemeenschap wordt namelijk bepaald door de draagkracht van het onderhavige leefgebied (= habitat). Een habitat dat door beperkende factoren bepaalt hoe groot daar de populatie kan worden. Die beperkende factoren zijn enerzijds van biotische aard (bijv. de beschikbare hoeveelheid voedsel, de vigerende bacteriële ziekteverwekkers, dus door organismen opgelegd), anderzijds van abiotische aard (bijv. temperatuur, neerslag, bodemmineralen, ergo door niet-levende componenten, i.c. het milieu opgelegd). Anders gezegd: de populatiegrootte wordt bepaald enerzijds door de mede-organismen en anderzijds door het kunnen gedijen in dat klimaat en op die bodem. That simple! Een mens -in feite elk organisme- dat door omstandigheden niet die capaciteiten bezit daaraan te voldoen, is gedoemd te verdwijnen - het is zijn noodlot. En ergo heeft hij meestal ook onvoldoende tijd gehad zijn erfelijke eigenschappen nog aan een nageslacht door te geven.
We noemen dit proces natuurlijke selectie.

Individuen uit de populatie die wel kunnen overleven zullen wel hun erfelijke eigenschappen door kunnen geven. Als er geen im- of emigratie is in deze populatie zullen de daarin aanwezige erfelijke eigenschappen een zekere constantheid vertonen. Echter als bijvoorbeeld de gemiddelde jaartemperatuur stijgt (de boeren op de Veluwe werden er in de Middeleeuwen* door getroffen), dan sterft zo'n populatie door gebrek aan voedsel óf trekt weg en gaat op in andere leefgemeenschappen.

*  Het Middeleeuws klimaatoptimum is een periode in de middeleeuwen met een significant hogere temperatuur dan omringende perioden. Het klimaatoptimum duurde grofweg van 800 tot 1300. Erik de Rode koloniseerde in deze tijd Groenland.
Het warme klimaat kwam vooral voor op het noordelijk halfrond, op andere plaatsen op de wereld (zoals Antarctica) vond juist in die periode een kleine ijstijd plaats. Na de dertiende eeuw koelde het klimaat af en zou leiden tot de kleine ijstijd die in de zestiende eeuw begon. Deze warme periode wordt vaak aangehaald als bewijs dat de mens niet per se verantwoordelijk is voor de huidige opwarming van de Aarde.

Echter om op het simpele voorbeeld terug te komen:

" De zoon van Kaïn (deze naam hoef ik i.h.a niet uit te leggen, behalve dan dat het Hebreeuws is voor 'smid') moet ontegenzeglijk vier grootouders hebben gehad, mits zich een bizarre situatie van incest heeft voorgedaan! Dit zoontje dat ook al zijn oom moest missen, met als gevolg: zwerven door het land Nod met een vogelvrij verklaarde vader! Voor wie was Kaïn vogelvrij? Wie waren die anderen? Door wie is het land Nod benoemd? Was de vader van zijn moeder misschien smid? Waar kwam zijn moeder vandaan?
De eerste schrifttekens (hiëroglyfen) zijn vanaf zo'n 3000 jaar vC bekend. Dat zou betekenen dat men moet vertrouwen op mondelinge overleveringen die ruim 1000 jaar oud zijn. Niet vertrouwenwekkend!

Misschien breng ik het nog wel weer ter sprake. Relevant is het overigens niet!


Twee dagen voor de lezing kreeg ik het kwartaalcahier binnen van Bio-Wetenschappen en Maatschappij met de titel Evolutie zit in je genen 'Over Darwin en Genomics' (ISBN 978-90-73196-50-6). Het voorwoord daarin wilde ik mijn gehoor niet onthouden. Het is geschreven door Dr. Ronald H.A. Plasterk (Minister van Onderwijs en Cultuur):

"Afgezien van de enkelingen die denken dat God 6000 jaar geleden de wereld heeft geschapen, en in die zes dagen ook nog kans zag om fossielen in de aarde te verstoppen om ons duizenden jaren later nog even bezig te houden, is iedereen wel overtuigd van de realiteit van de evolutie. De bewijzen liggen voor het opscheppen, vanuit de biologie, de geologie en de fysica. Maar het krachtigste argument voor de evolutietheorie komt uit de genetica, en juist die wetenschap bestond nog niet in de tijd van Darwin."

Hoe eensgezind we waren, toen hij en ik, nog biofysici waren! Zijn bijdragen aan het begrijpen van de levende natuur heb ik, voor zover in mijn vermogen lag, ook zeer consequent gelezen.
Ik denk zelfs ook Andries Knevel, maar hij werd geïndoctrineerd! Waarom? Wiens brood men eet, diens woord men spreekt! Ook een vorm van selectieve druk!
We kennen ook kunstmatige selectie, waarbij de mens zelf de organismen selecteert en kruisingen niet aan het toeval overlaat. Veredelen noemt men dat met een mooie term. Een prachtig voorbeeld is de selectieve aanpak van de wilde kool.

Even mooie voorbeelden zijn te geven van honden (van Wolf tot bijv. Deense dog, Chihuahua), koeien (van Oeros tot Dikbil, Lakenvelder), paarden (van Oerpaard tot Belg en Oldenburger) of varkens (Wild zwijn tot Nederlands landvarken; reeds tussen 7000 en 6500 v.C. vond de domesticatie plaats in het Balkangebied en Anatolië).


Mijn jeugdjaren

Het grootste deel van mijn jeugd heb ik doorgebracht op het erve Nevenzel.


Jeugd in Den Ham (Ov.)

buurschap Noord-Meer

Oudste document van het erf uit 1356

Oudste naam: die Everzul

Functie: Spijker


Toen Albert Kleinjan -de inmiddels overleden rietdekker en groot kenner van de lokale geschiedenis- mij op de hoogte bracht van het bestaan van een oud document van het erve Nevenzel was ik zeer in mijn nopjes. Een document uit het jaar 1356 dat merkwaardigerwijs niet in het Zwolsche, maar in het Arnhemse Rijksarchief aanwezig was.
Het erve dat toen luisterde naar de naam die Everzul behoorde toe aan de heer van Laag-Keppel die het via Twickel in Delden onderbeleend had aan de heer van Eerde. De erfnaam is een zgn. adresnaam, d.w.z. het geeft de plaats aan, i.c. het adres, waar de boerderij 'stond', nl. bij een Zul (= du. Suhle) 'modderpoel' waar zich de Ever (= du. Eber 'wilde zwijnen') plachten te wentelen (vgl. du. sich suhlen 'zich wentelen in een plas of poel').
Terugdenkend aan de lokale situatie in mijn jeugdjaren is dat geen onwaarschijnlijkheid. Er loopt tussen de Nevelaarskamp, de Noord-Meerse akkergrond ten westen van het erve Nevenzel, en de noordelijk gelegen Hengelaarskamp, de Eerder-Achterbroekse akkergrond bij het erve Hengelaar (nu Noeverman), het grensbeekje de Bevert.
Overigens dankt de Bevert zijn naam aan het destijds bruinrode veenwater uit het Hammerflier. Het knaagdier, de bever, heeft zijn naam ook te danken aan die oude naam voor bruinrood.
Ooit was er ook een Linderbevert, die zijn water uit het Linderflier ontving.
De Noord-Meerse zijde van de Bevert wordt geflankeerd door het weideland, de Ommermaat (maat 'maaibaar land'). In deze Ommermaat waren een paar zeer drassige plekken, die destijds door mijn vader Gerhard en broer Seine opgevuld zijn met aarde die afkomstig was van een uitzonderlijk hoog en dor gedeelte van de Nevelaarskamp. Dit gebeurde nog met bats en gleis (lorries op smalspoor).

Mijn grootmoeder Hendrikje Nevenzel-Reimink en jaren weduwe van mijn opa Gerrit, vertelde me dat vroeger de boerderij, toen nog spieker genoemd, zo'n 50 meter westelijker had gestaan, nl. op een door grachten omgeven (kalver)weitje; gemakshalve zo genoemd omdat we daar de kalfjes in het voorjaar uitlieten.
Zij was het ook die vertelde dat haar grootvader Gerrit Jan Nevenzel aanvankelijk Jansen heette en afkomstig was uit Dalfsen. Dit had me te denken moeten geven. Veel en veel later realiseerde ik me dat.

Minder snel dan ik het nu vertel, kwam ik tot de conclusie dat de boerderij, gesitueerd aan die 'drassige plekken' een extra functie heeft gehad, nl. die van een korenspijker, een boerderij waar destijds de tienden in natura werden verzameld om die vervolgens via Eerde en Twickel naar de heer op de hoofdhof in Keppel te verzenden. Spijker komt van het lat. spicarium 'korenschuur'; spica 'aar'.
Het riekt naar tienden op tienden! Tienden vormden de pacht, de cijnzen in natura.

Men maakte nog het onderscheid in grote tienden 'van het koren', kleine tienden 'van andere veldvruchten, zoals bonen etc.' en krijtende tienden 'van het vee, meestal van lammeren, biggen, ganzen en van bijen'.


Het document uit 1356

Het document komt uit het Rijksarchief van Gelderland (RAG) gevestigd te Arnhem. Hier heeft Mr. A.P. van Schilfgaarde in 1955 het archief van het Huis Keppel (westelijk van Doetinchem) gecatalogiseerd. Daarin vond ik de volgende aantekening:

Het archief van het huis Keppel 1272 - 1853, dl. I en II (1975); RAG ingang 0409, inv. 1210.
Renversaal (copie) voor den heer van Keppel van Johan Redinc voor de beleening met de goederen de Borch en de Everzul onder den Ham, 1356. 1 charter (reg.nr. 33).

1356 Juni 8 (des Wonsdaghes nae sente Bonifacius'dach): Johan Redinc, ridder, draagt het eigen goed die Borch ((zie 1443)), en die Everzul, in het kerspel Hamme gelegen, op aan heer Sweder, heer van Vorst en Keppel, en verklaart deze goederen weer van hem in leen te hebben gekregen. Oorspr. (Inv. no. 1210), met geschonden zegel van den oorkonder.

Ic Johan Redinc Ridder, make kundich allen luden, Die desen breijf zullen sien, of horen lesen, ende ghelyc apenbaer, dat ic opghedraghen hebbe, ende opdraghe mit desen breijv heren Sweder heer van vorst ende van keppel, een guet dat gheheyten is die borch, ende een guet dat geheyten is die Everzul, gheleghen in den kerspel den hame die Eghen waren, Ende die ic hem Eghen waren zal, die ic weder ontfanghen hebbe, van hem, ende van sinen erfghenamen, to zutfen recht to holden, mit ene ponde te verherweden, hiijr waren over ende aen, manne die heren van vorst, her vrederijc van heker, ende henrijc van Essen. In orcunde deser dinc, heb ic desen breijf besegelt mit minen segel, Gegheven intjaer ons heren dusent drehundert zes ende vijftich, des wonsdages nae sente bonifacius dach.

Verschillende Sallandse edelen schonken hun goederen aan de bisschop of kerk van Utrecht, soms deden zij dat uit oogpunt van bescherming of om louter geestelijke motieven. De edelen waren uiteraard verplicht om hun bisschop hulp te verlenen, maar zij kregen ook voorrechten zoals vrijheid van tol of afzonderlijke rechtspraak. Echter hier worden de bezittingen opgedragen aan Sweder, heer van Voorst en Keppel. De reden? Johan Redinc zal deze roofridder te vriend moeten houden.


Kleine jongen - Kleine kijk

Allengs kwamen een aantal zaken tot mij waaruit bleek dat de wereld heel geordend was. Bijv.:

Er zat al een soort bouwplan in mijn hoofd dat die gelijksoortigheid verklaarde, zonder nog te denken aan een gemeenschappelijke voorloper.

Dat de mens ook tot de zoogdieren behoorde kreeg ik uiteraard te horen op de middelbare school. Het was ook in die tijd dat we een vaars hadden met 3 paar tepels. Dat verbaasde me! Het achterste paar werd afgebonden en dat begrootte me, ging me aan het hart. Zoiets doe je bij een varken of hond toch ook niet! Reden? Onhandig bij het melken, zeker toen de melkmachines in opkomst waren.

Dit verschijnsel werd een 'erfelijke terugslag' of atavisme genoemd. Hoezo, terugslag? Toen begon ik na te denken over dit verschijnsel. Mens 1 paar tepels, paard 1 paar, de koe in feite 2 paar, hond/kat/varken meerdere paren. Zoiets moest toch erfelijk zijn? Was er dan toch sprake van een gemeenschappelijke voorloper bij de zoogdieren?

Groot was mijn blijdschap toen ik de bevestiging zag in een anatomische atlas van de mens. Ik zat net op de HTS in Zwolle en daar vond ik in een antiquariaat die atlas, nl. Grundriβ der Anatomie des Menschen. geschreven door Jakob Henle (1809-1885); de vierde druk uit 1901 (tekst + atlas). Nog steeds bekend van de lissen van Henle, de specifieke nierkanaaltjes. Hij voorzag toen al de rol van micro-organismen als veroorzakers van besmettelijke ziekten vóór de ontdekkingen van Pasteur.
Henle is evenals Darwin in 1809 geboren! Ook beschreef Henle het strottenhoofd in zijn vergelijkende anatomie.

Zo kunnen wij ook hem herdenken in dit Darwin-jaar! Het Zuid-Duitse Henle betekent overigens Hansje; Hans - Hansje; vgl. Hans - Hänlein - Hänle - Henle.
En speciaal voor mij -zo voelde het- beschreef hij de melklijst bij de mens en gaf daar in de atlas ook de afbeelding bij.

Prachtig! Geen wonder dat ik -als late tiener- bij het zwemmen of op de zonneweide de meisjes wat extra in de gaten hield of hier en daar geen atavistische trekjes waren te ontwaren. Ze zijn er! En meer dan je denkt, ofschoon ze doorgaans op wratjes lijken.

Na afloop van mijn causerie kwam er een vrouw bij me (bleek de moeder van een oudleerlinge te zijn), die zei dat ze op een psychiatrische afdeling had gewerkt en daar dit fenomeen herhaaldelijk had gezien bij cliënten met het syndroom van Down. Toen viel bij mij het (pre-euro)kwartje! Deze patiënten hebben niet normaal 2 chromosomen nr. 21, maar hebben er 3! Dat brengt een onbalans in de ontwikkeling teweeg en daardoor is de kans op atavisme groter!


Grote Darwin - Grote Kijk

Voor zijn logisch nadenken over het mechanisme van de evolutie zijn de bewijzen, in eerste instantie door hemzelf, ten overvloede aangedragen. Als voorbeeld heb ik de kunstmatige selectie (veredeling?) genoemd, maar in de vrije natuur is dat het blinde toeval dat mee oorzaak is van de natuurlijke selectie, ofschoon daar heden ten dage wat precieser over nagedacht wordt, nl. in de vorm van de fijnafstelling van het DNA middels methylering, histonmodificatie en RNA-interferentie. Dit is de zgn. epigenetica de 2e code naast de 1e code, de DNA-sequentie.

Omdat ik de naam van Henle ook van een uitleg heb voorzien, moet ik dat natuurlijk -met enige reserve- ook voor Darwin doen. De meest waarschijnlijke verklaring is: Darwin - dear win - goede vriend.

Wat ik al eerder zei, is dat de moleculaire genetica de krachtigste poot onder de evolutiekunde is. Vanuit die moleculaire genetica is feilloos aan te tonen waardoor erfelijke verschillen ontstaan en waarom ze wel of niet worden doorgegeven aan het nageslacht. Darwin moest het met minder doen, maar wat was dat mindere?


Terug naar de stamboom

Het wordt een summiere stamboom. Ik kan natuurlijk de hele stamboom geven, maar dat leidt af van datgeen ik beoog.

In een grijs verleden zal ik zeker een oeropa hebben gehad, maar of dat Adam is geweest, dat waag ik te betwijfelen. Tot voor kort kon ik niet verder terug in de geschiedenis dan tot hier.

Het in het bezit hebben van een mooi document uit 1356 bleek geen garantie dat ik in de mannelijke lijn de Nevenzel's terug in de tijd kon traceren. Bovendien had mijn atavus 'betovergrootvader' Gerrit Jan Nevenzel een andere achternaam gekozen dan zijn vader en enkele van zijn broers hadden op hun beurt een andere achternaam gekozen.
Dit gebeurde allemaal ten gevolge van de Napoleontische naamsaanneming in 1811 en daarna. In 1825 kreeg men nog een laatste kans en daarna was de familienaam definitief. Het verklaart de achtergrond van de vele patronymische namen, zoals Jans, Peters, Willems, Gerrits óf varianten daarvan.

Jammer, jammer, ik had rechtstreeks willen doorstoten naar 1356; een reeks tussenliggende Nevenzels had ik al op papier in een mogelijk schema staan. Door frustratie gekweld lag mijn genealogisch werk echt een poosje stil. Het voelde als een deceptie. Mijn fiere familienaam verkwanseld. Als extra kaakslag bleek ook nog dat de familienaam in 1811 door Asse Oldenzel, die introuwde op het Nevenzel, geregistreerd werd als Nevenseel !!!!

Zowel de Nevenzeels als de Nevenzels zouden alsnog acuut de spelling van hun naam moeten aanpassen.

Terug naar de realiteit! X. Volkering en ik hebben dus dezelfde voorvader Jan Janssen die kennelijk op het Ulderinks woonde. Zijn 'viriele' zoons trouwden in op de onderscheidenlijke boerderijen en namen daarvan de naam als hun definitieve achternaam. OK!

Het knaagde toch en mijn gevoel zei, dat dit niet kon kloppen. In hoeveel huwelijken wordt niet 'onder het gaas door geweid'? Was dat toen ook het geval? Hoe betrouwbaar is eigenlijk zo'n papieren stamboom? Sterke verhalen van 1 op de 10 onechte kinderen. Soms kwam ik zelfs 1 op 4 tegen! Van mij naar mijn oudvader zijn vijf generaties en vandaar naar X.Volkerink (Xander) zijn dat er zes, samen 11 generatiestappen.
Dit werd mij toch te gortig en daarom besloot ik een eigen onderzoekje op te zetten naar de betrouwbaarheid van zo'n 'papieren' stamboom.

Zo'n twintig jaar geleden had ik me voorgenomen het doopboek van Den Ham in de computer te zetten. En dat kwam nu van pas. Het was vrij snel mogelijk dit bestand te scannen op het aantal vermelde onechte/onegte kinderen, ook wel vermeld met het latijnse spurii. Het resultaat was aldus:

Dat viel me reuze mee en veelal waren deze borelingen helemaal niet zo "spurieus" omdat ze door moeder 'werden opgedragen aan' een bepaalde man, die kennelijk met de noorderzon was vertrokken. Er moest wel een voogd -destijds momber- voor gezocht worden. De term momber stamt uit het mnl. en gaat terug op de wortels mont 'macht, bevoegdheid' en baren 'dragen' (vgl. en. to bear).

Mijn tweede zorg was op welke manier was omgesprongen met de namen in mijn stamboom t.a.v. 'oudere' bewoners van het Nevenzel. Hoe was het destijds geregeld bij versterf (overgang van goederen door het sterven van de evt. bezitter)? Wie kreeg wat en onder welke naam? Een voorbeeld uit mijn stamboom, die in feite geen eigen stamboom meer is. Dit gebeurde ruim rond de overgang van de 18e naar de 19e eeuw.

De boerderij werd bevolkt door personen die zich wel Nevenzel noemden, maar eigenlijk voor mijn gevoel geen Nevenzels waren. Willemina Willems en Gerrit Jan Jansen, mijn voorouders.

Maar waarom traden dergelijke situaties op? Gewoon de hoge mortaliteit zowel onder vaders als onder moeders. Echter die onder moeders was hoger! Velen overleden in het eerste kraambed.
Dit kon ik niet verifiëren, want het 'dodenboek' van Den Ham is verloren gegaan! Prof. De Knijf, die aan het Y-chromosomaal onderzoek meewerkte, gaf dit cijfer:


 

Inhoudsopgave